Een checklist voor een biodiverse tuin 

Om een biodiverse tuin te creëren hoef je van een tuin geen wildernis te maken. Je kan perfect een keurige, goed onderhouden en zelfs strakke, biodiverse tuin hebben. Online zijn heel wat tips te vinden om een tuin biodiverser te maken. Vaak zijn deze tips echter weinig wetenschappelijk onderbouwd. In dit artikel komen we vanuit de wetenschap tot een praktische checklist voor biodiverse tuinen. Het uitgebreide artikel kan je nalezen op www.biodiverszorggroen.be.

Paul Keddy, een belangrijke Canadese professor in de ecologie, bundelde in 2005 onderzoek over biodiversiteit in natuurgebieden wij vertaalden zijn bevindingen naar de zes belangrijkste basiskwaliteiten en een checklist voor het stimuleren van de biodiversiteit in een tuin. 

Auteurs: Jan Mertens, Ellen De Vrieze & An De Schrijver – UGent - HOGENT

1. Grootte en verbinding

In grotere gebieden komen doorgaans meer soorten voor. Kan je een tuin groter maken? Wij geven alvast drie manieren: 

  • Je kan weinig biodiverse oppervlakken, zoals een terras of een monotoon gazon, kleiner maken en vervangen. 
  • Je kan de tuin verticaal vergroten door gevel- en dakgroen aan te leggen. 
  • Je kan het groen van je tuin laten aansluiten bij het groen van de omgeving. Een tuin heeft sowieso vooral een ondersteunende functie voor de aanwezige biodiversiteit in de omgeving. Leg daarom bijvoorbeeld een gelijkaardig soortenrijk graslandje aan als dat van het park in de buurt. Op die manier vergroot je het leefgebied van de diersoorten die daar al voorkomen. Of plant een haag die ook al voorkomt in de buurt. Vogelsoorten kunnen zo migreren van tuin naar tuin.

2. Structuur en variatie in biotopen

Hoe meer biotopen in een tuin, hoe meer soorten de geschikte hulpbronnen zoals voedsel, nestplaats en schuilplek vinden in de tuin. De afwisseling van biotopen noemen we structuur en dit creëer je door een afwisseling van lage (bv biodivers gazon), middelhoge (bv bloemenweide of vaste plantenborder), hogere (struiken, hagen en houtkanten) en hoge (bomen) biotopen. Ook een groot of klein waterelement of een composthoop zijn goede “structuurverhogende elementen” om meer hulpbronnen te voorzien voor diersoorten.

Elk type biotoop ondersteunt z’n eigen typische dier- en plantensoorten en veel soorten hebben zelfs meerdere biotopen nodig. Zo heeft de heggemus bijvoorbeeld nood aan een dichte haag om te nesten en aan bloemrijk grasland om insecten te vangen voor hun jongen en zaadjes te vinden om de winter door te komen.

Door het aanplanten van een haag, een boom, een struik, en door een gefaseerd maaibeheer (niet alles in 1x maaien maar in fases), creëer je structuur die voor meer microklimaten (licht, schaduw, warm, koeler) en meer biodiversiteit zorgt, voorkom je ecologische vallen en creëer je mogelijkheden voor een meer geborgen en rustgevende tuin (Foto: An De Schrijver)
Door het aanplanten van een haag, een boom, een struik, en door een gefaseerd maaibeheer (niet alles in 1x maaien maar in fases), creëer je structuur die voor meer microklimaten (licht, schaduw, warm, koeler) en meer biodiversiteit zorgt, voorkom je ecologische vallen en creëer je mogelijkheden voor een meer geborgen en rustgevende tuin (Foto: An De Schrijver)

3. Kwaliteit van het milieu

Enkele heel relevante milieufactoren in de tuin zijn de voedselrijkdom van de bodem, het gebruik van pesticiden en licht.

a. Bemesting zorgt voor minder soorten

In een voedselrijke bemeste bodem worden een klein aantal snelgroeiende soorten, vaak grassen, bevoordeeld. Andere soorten zoals bloeiende kruiden zullen weinig kans krijgen om te groeien. Bemest dus nooit een bloemenweide of een biodivers gazon, en probeer voor deze biotopen een plek te kiezen met lage voedselrijkdom. Een bodemanalyse kan je hier wegwijs maken. Belangrijk om te beseffen is dat éénmaal bemesten genoeg kan zijn om snelgroeiende soorten de bovenhand te geven. Let ook op met compost, want dat voegt ook veel voedingsstoffen toe aan de bodem.

Een bijkomend voordeel is dat een voedselarme bodem minder werk vraagt. Planten groeien minder snel waardoor je minder hoeft te wieden, maaien en snoeien. 

In stedelijk groen is het de standaardpraktijk om teelaarde (“goede grond”) aan te brengen na ontharding of op een sterk verstoorde bodem. Maar teelaarde bevat meestal veel voedingstoffen. Het gebruiken van de lokale bodems kan juist een gunstige uitgangssituatie creëren. Ook wijst een bodemanalyse de weg.

b. Geen pesticiden

Pesticiden zijn ontwikkeld om een specifieke groep organismen te bestrijden, zoals planten of insecten, en hebben een rechtstreeks effect op deze soorten. Maar ze veroorzaken ook onrechtstreekse effecten op andere ‘nuttige’ bewoners van de tuin. Door bladluizen te bestrijden in de tuin, verwijder je een belangrijke voedselbron voor natuurlijke plaagbeheersers zoals lieveheersbeestjes, gaasvliegen of pimpelmezen. 

c. Vermijd lichtvervuiling

Lichtvervuiling heeft een sterke invloed op nachtelijke soorten, zoals nachtvlinders, waarvan er in Vlaanderen 2000 soorten te vinden zijn. Wanneer verlichting onvermijdelijk is, overweeg dan het gebruik van rood licht, dat lijkt het minst schadelijk te zijn voor o.a. nachtvlinders en vleermuizen.

4. De juiste plantensoorten

In een biodiverse tuin vormen planten de basis van de voedselketen.  Welke soorten gebruiken we beter wel en welke beter niet?

a. Zet de juiste plant op de juiste plaats

Soorten die aangepast zijn aan de lokale omstandigheden (zoals bodemtextuur, voedselrijkdom, vochtgehalte en lichtinval) groeien beter, hebben minder ziektes en plagen en vragen minder onderhoud. Kijk dus eerst naar de bodem en omgeving, om vervolgens de juiste plant te kiezen, in plaats van eerst de planten te kiezen en daarna de bodem hieraan aan te passen. 

b. Kies voor zoveel mogelijk (neo-)inheemse plantensoorten

Inheemse soorten ondersteunen meer geassocieerde biodiversiteit, maar ook Europese soorten uit meer zuidelijke regio’s zijn zeker aanvaardbaar in tuinen. Uitheemse soorten van andere continenten zijn te vermijden, zij maken kans om invasief te worden en hebben weinig meerwaarde voor onze geassocieerde biodiversiteit. In een volgende editie van deze reeks gaan we hier dieper op in.   

c. Zorg voor een diversiteit aan (inheemse) plantensoorten

De diversiteit aan geassocieerde fauna stijgt wanneer het aantal plantensoorten stijgt. Tal van dagvlinders, nachtvlinders, wilde bijen en zweefvliegen zijn vooral gebaat bij inheemse soorten. 

d. Wat met cultivars?

Of cultivars qua biodiversiteitswaarde lijken op hun “wilde” soortgenoten, is voor veel soorten nog niet onderzocht. Onderzoek is lopend, o.a. aan het Provinciaal Centrum voor Sierteelt in samenwerking met HOGENT.  De selectie op een bepaalde eigenschap kan immers onbedoelde neveneffecten hebben, zoals bloemen die geen geur meer verspreiden, steriel zijn zonder stuifmeel of bloemen die niet toegankelijk zijn voor insecten (cultivars met zogenaamde gevulde of dubbele bloemen). Zo’n planten zijn niet interessant voor o.a. insecten.

Checklist biodiversiteit
Checklist biodiversiteit

5. Aangepast beheer

Veel plantensoorten zijn aangepast aan wat de ecologische wetenschap “natuurlijke dynamiek” noemt. In de natuur zorgen grazers zoals Europese bizons en wilde paarden, de wind die bomen doet omvallen of everzwijnen die de bodem omwoelen voor deze dynamiek. Omdat dergelijke dynamieken historisch al heel lang voorkomen, zijn veel planten- en diersoorten hieraan aangepast en er zelfs van afhankelijk. In een tuin kan je deze dynamiek nabootsen om zo de hieraan gekoppelde soorten te behouden door bv maaien en het hooi af te voeren. 

Het is belangrijk om de “sweet spot” te vinden tussen te veel en te weinig beheer. Drastische ingrepen zoals alles maaien en wegsnoeien zijn vaak nefast voor de biodiversiteit. Vlinders en andere organismen leggen immers hun eitjes in de bloemenweide of in de haag. Wanneer alles wordt weggemaaid of weggesnoeid verdwijnen al de eitjes, larven en poppen en zijn de vlinders in een ‘ecologische val’ gelokt. Gefaseerd maaien of snoeien, waarbij een deel van de haag en bloemenweide blijft staan tot het volgende voorjaar, biedt een oplossing. 

6. Tijd en rust als bondgenoten

Een laatste belangrijke driver is tijd. De opbouw van organisch materiaal in de bodem en de vestiging van bodemschimmels, bodembacteriën en andere bodemorganismen gaat langzaam.  De geassocieerde bovengrondse biodiversiteit doen er ook een tijd over om zich te vestigen. Maak bij het ontwerp en aanleg van een nieuwe tuin daarom maximaal gebruik van de reeds aanwezige biodiversiteit, creëer dus geen tabula rasa.

Besluit

Een tuin hoeft zeker geen topnatuurreservaat te zijn om bij te dragen aan de biodiversiteit. Vaak is het zelfs niet mogelijk om topnatuur te ontwikkelen. Tuinen zijn hiervoor meestal te klein en vervullen ook nog te veel andere functies.  Een tuin dient bijvoorbeeld ook om te genieten, te spelen en samen te eten. 

Wel kan een tuin door eenvoudige ingrepen een meerwaarde betekenen voor de biodiversiteit. Hoe meer van de zes basiskwaliteiten je nastreeft in een tuin, hoe beter! De ruimte die onze tuinen innemen en de “productie” die zij leveren, moeten we kunnen delen met andere organismen.